DE MENS TUSSEN PIJN EN WIJSHEID. Het werk van Jean Roulland    
       
                                                                         
 

 

Roulland behoort tot de kring van grote kunstenaars in Noord-Frankrijk, naast Eugène Leroy en Eugène Dodeigne. Hij werd geboren in 1931 in Croix, vroeger een dorp tussen Roubaix en Rijsel, nu gewoon een deel van de Noord-Franse agglomeratie. Toen hij daar opgroeide, tijdens een crisisperiode die uitmondde in de Tweede Wereldoorlog, was er in de streek nog een sterke tegenstelling tussen grote rijk dom en halve of hele armoede. De rijke "patrons" leefden in weelderige villa's in de omgeving van Roubaix, helemaal niet ver van de kleine arbeidershuisjes waar hun personeel woonde. Die ellendig lange straten vol huisjes met een verdieping (of zelfs zonder) bestaan nog altijd. De beluiken ("corons") waarin Roulland opgegroeid is,zijn nu grotendeels verdwenen. Niet ver van zijn geboorteplaats in Croix stond de Villa Cavrois, misschien wel de mooiste en meest luxueuze art decovilla van de twintigste eeuw. Een gebouw van Robert Mallet-Stevens die daarvoor inspiratie geput had in het Stocletpaleis van Jozef Hoffmann in Brussel.

Kunst ontstaat zelden in een omgeving waar helemaal niets te zien is. Noord –Frankrijk was in die jaren al een zeer rijke streek. Er is het grote Vlaamse verleden. Maar daarnaast waren de meeste fabrikanten ook kunstverzamelaars en men heeft nog na de Tweede Wereldoorlog tot de verbeelding sprekende tentoonstellingen van alle grote namen uit de twintigste eeuw ingericht, uitsluitend met werk uit lokale verzamelingen. Die nu bijna ondenkbare tentoonstellingen waren bovendien gratis.

Deze uitweiding is noodzakelijk om het belang van de stad Roubaix in het Franse culturele leven juist in te schatten. Wie de stad heeft leren kennen tijdens de lange, pijnlijke jaren van economische ondergang en immigratie, gedurende het midden van de 20ste eeuw, zal het vreemd vinden dat daar zoveel jong artistiek talent aanwezig was. In het begin van de jaren vijftig werkten er bovendien een paar actieve kunstgalerieën en bestond er een vorm van bedrijfsverzamelingen. De economische crisis heeft dat artistieke elan gefnuikt. Het ontbreekt daardoor, in de zogeheten "School van Roubaix", niet aan "halve" carrières, d.w.z. aan kunstenaars die op een bepaald ogenblik in een soort vacuüm terechtkwamen, bij gebrek aan waardering bij het publiek en wegens de beperkte middelen van de overheid. Kunst was immers geen prioriteit in die situatie. Dat is geleidelijk aan veranderd onder impuls van het gewest (Région), maar voor de generatie van de groep van Roubaix kwam die steun wat laat. Het spectaculaire succes van het museum La Piscine in Roubaix toont vandaag de dag aan dat de streek daar zeker geen culturele woestijn is. Anders was ergewoon geen publiek geweest.

Getekend dooreen temperament

De jonge Roulland groeit dus op tijdens een periode waarin de Tweede.

Wereldoorlog de streek, net als tijdens 1914-1918, zwaar treft. Hij volgt van 1946 tot 1951 de lessen beeldhouwen aan de École des Beaux Arts te Roubaix en vindt daarna, van 1951 tot 1960, een baan in een fabriek in Wattrelos (in de agglomeratie van Roubaix), de firma Delattre, waar hij in de keramielkafdeling werkt. Zijn eigen artistieke activiteit ontstaat, ,’s avonds en 's nachts, in het begin van de jaren vijftig. Hij schildert dan en maakt zijn eerste beelden - in gips, aardewerk enz. - brons is voor later. Hij exposeert slechts tweermaal individueel tijdens dat decennium.

Hij was van in het begin betrokken bij de initiatieven die zouden leiden tot de vorming van de zogenaamde School van Roubaix. in 1952 stelt hij voor het eerst tentoon met de Société des Artistes Roubaisiens, waarin Arthur van Hecke veel doet voor de promotie van zijn tijdgenoten. In 1953 exposeert een decorateur, Louis Parenthou, in zijn winkel op de grote markt, eerst Eugène Leroy en Arthur van Hecke en daarna vier beloftevolle artiesten: Debock, Delporte, Hémery en Roulland. in 1954 stelt de galerie Dujardin al die kunstenaars samen voor. Dat is het begin van de "School". De opening is een groot succes en die galerie besluit een beleid te voeren waarin zowel bekende namen als jonge talenten aan bod komen. Bij de bekende namen was er Germaine Richier. Er is zeker affiniteit tussen haar werk en dat van Jean Roulland, maar nog veel meer met dat van zijn latere vrouw, een leerlinge aan de academie van Roubaix, Marie-Christine Remmery.

De jonge kunstenaars verlieten het aloude Salon des Artistes Roubaisiens en exposeerden elders. Vooral de galerie Renar trok jonge kunstenaars aan en ook een ruime kring verzamelaars uit de streek. De galerie verdween in 1968 en meteen kwam er een einde aan de activiteiten van de groep van Roubaix. De fakkel wordt echter overgenomen door de industriëlen Albert en Anne Prouvost. Zij vormein in 1969 een boerderij, Ferme des Marguerites, aan de rand van hun kasteeldomein, om tot een cultureel centrum, later de Fondation Septentrion (Marcq-en-Baroeul). Men exposeert daar met veel succes zowel grote namen als lokale kunstenaars. In 1987 is er een groot overzicht van de groep van Roubaix (1946-1986) te zien. Het museum van Tourcoing had in 1979 de groep ook al getoond als "Hommes des Flandres". De conservator van dit museum verklaarde toen aan de pers: "Deze kunstenaars hebben ondanks alle moeilijkheden een oeuvre geschapen dat getekend is door een temperament, dat van de mensen van het Noorden. Hun werk heeft zijn wortels in deze streek, met zijn wolken vol regen en de onrust van de mens.Werk dat voortdurend zoekt naar het menselijke." (Nord Eclair, 23 mei 1979). Dat slaat volledig op Roulland die daar exposeert samen met Leroy, Van Hecke, Dodeigne, Hémery, Delporte, Dodin, Hennebelle, Ronet en Conte.

De verlaten Christus

In het begin van de jaren zestig verlaat Roulland de fabriek. Hij begint dan in brons te werken in de verloren wastechniek en giet zijn stukken zelf. Hij is niet de enige kunstenaar in die tijd die zijn beelden zelfwil gieten. Men kan hier ook Roel d'Haese vermelden die nog verder ging

door alleen maar unica te maken (terwijl brons toch een reproductie-techniek is). Het is trouwens merkwaardig d at juist op een ogenblik waarop de plasticcultus als teken van de moderniteit verspreid werd, er zoveel beeldhouwers waren die teruggrepen naar dat traditionele armbacht om beelden te maken die tekenend zijn voor de tijdgeest na de Tweede Wereldoorlog. Jean Roulland en Roel d'Haese hebben overigens nog wat gemeen. Zij hadden in die jaren dezelfde agent in Parijs, Galerie Claude Bernard, toen een toonaangevende galerie op het gebied van het nieuwe beeldhouwwerk.

De kunstenaar krijgt daardooreen nieuw elan en hij probeert zijn kunst te verdiepen. Dat leidt tot een verblijf van twee jaar in de Ardèche, toen een wat geïsoleerde streek die in de smaak viel bij hippies en liefhebbers van romaanse kerken en eenzaamheid. De eerder sobere romaanse kunst lijkt geen grote invloed te hebben op de kunst van Jean Roulland (die eerder

barok is). Bij nader toezien is er toch iets van blijven hangen, bijvoorbeeld in de latere keramiek.

Heeft Roulland in de kleine kerkjes van de Ardèche de godsdienst, of juister de figuur van Christus ontdekt, of gebeurde dit al in zijn tijd in Roubaix? Het is een feit dat de streek van Roubaix bekend stond als een “rood" bastion. Maar dat betekent nog niet dat de kerk afwezig was in die sociale tegenstelling. Er was ter plaatse ook zoiets als een "rode" kerk. Een kerk die begrepen had dat haar historische vergissing, tijdens de negentiende eeuw, de nieuwe sociale realiteit van de industriebevolking niet te erkennen, alleen tot vervreemding van de bevolking kon leiden. Misschien is in die tijd, in de verbeelding van de kunstenaar, het beeld van de verlaten Christus ontstaan, Christus als het voorbeeld van de eenzame, gepijnigde en verloren mens.

Het lijdt anderzijds geen twijfel dat Jean Roulland tijdens zijn verblijf in de Ardèche de aan lepra lijdende Christus in de basiliek Saint-julien in Brioude heeft gezien. Het gaat om een van de grootste bedevaartskerken (op weg naar Compostella) in romaanse en vroeg-gotische stijl, in Auvergne. De kerk is zeer rijk aan sculpturen en fresco's. Zo is het volledige Laatste Oordeel (fresco) uit de 12e eeuw bewaard, met een tronende Christus. Belangrijker voor onze kunstenaar is een gotisch, pijn-lijk realistisch beeld van een "Christ lépreus" (15e eeuw). De onbekende beeldhouwer is zeer ver gegaan in de uitdrukking van de aftakeling en

het lijden. Zo heeft Roel d'Haese ook ooit verklaard dat hij een schok kreeg bij het zien van een “lijdende Christus", een beeld in de voormalige abdijkerk in Ninove. Nog een raakvlak tussen deze twee grote kunstenaars.

In het rijke romaanse sculpturale decor van Saint-julien te Brioude treft men herhaaldelijk het motief van de vogelmens aan. Roulland verbindt dit motief in zijn eigen werk met dat van Icarus, wat beter past bij zijn persoonlijke visie op de mens. Het is een feit dat het verblijf in die streek, waarde tijd lijkt stil te staan, hem versterkt heeft in zijn weinig rooskleurige, pessimistische opvatting over het mensdom. Binnen de groep van Roubaix is er nog een kunstenaar die in de romaanse kunst een inspiratiebron vond: Eugène Docleigne. Hij bezocht in de jaren 1950 Vézelay en verwerkte die indrukken.

Graven naar vergeten goddelijlkheid

Met de aandacht voor Christus staat Roulland alleen binnen de groep van Roubaix. Toen de industrieel en mecenas Philippe Leclercq (1899-1980) in 1958 besloot een "kunstkapel" (Chapelle Sainte-Thérèse de l'Enfant Jésus et de la Sainte-Face) te Hem te laten bouwen, deed hij eerst een beroep op Alfred Marlessier en daarna op de Zwitserse architect Herman Baueren beeldhouwer Eugène Dodeigne (vooreen beeld in de kerk). Naderhand vroeg hij Roulland een paar beelden te maken, ook voor buiten (het gaat om een buste van paus Johannes XXIII en een processiebeeld van Christus). Andere leden van de groep van Roubaix kwamen daar niet aan te pas. Deze kapel is een van de voornaamste religieuze gebouwen in die tijd. In Frankrijk kan men ze alleen vergelijken met die in Vence, met een decor van Matisse. Opmerkelijk is dat men in Hem verschillende kunstenaars en verschillende technieken heeft kunnen combineren. Het is niet het manifest van één enkele kunstenaar.

Deze bestelling heeft Roulland wellicht aangezet om over de religie verder na te denken. in zijn eigen familie werd er ook wel over godsdienst gesproken. Zijn schoonbroerwas immers Noël D'Hulst (1916-1981), een weinig bekend lid van de groep van Roubaix. Deze nauwelijks bekende schilder werd in België geboren (in Dottignies) en verzaakte, na zijn studie theologie, aan zijn roeping.

De religieuze indrukken van de kunstenaar krijgen op een bepaald ogenblik vorm in een reeks monumentale bronzen over de lijdende Christus. Die grote, technisch fragiele werken tonen het lijden als fundamentele boodschap, zonder religieuze propaganda. Deze diep doorsneden vleesen beenpartijen lijken niet bestemd voor de vaak weinig smaakvol versierde kerken van tegenwoordig, waarin foto's van vluchtelingen uit Afghanistan, bijvoorbeeld, meer plaats krijgen dan een kunstwerk dat op de essentie gericht is. Het is wellicht geen wonder dat uitgerekend in de streek van de brutaalste vernietigingen tijdens 1914-1918 deze kunstenaar graaft, door resten van lijken heen, naar de bodem van wat een mens kan verdragen. Maar aan wat op het slagveld, of in een medisch kamp afval is, geeft hij, niet zonder moeite, een onverwachte dimensie van eenzame menselijkheid of vergeten goddelijkheid. Het brokkelige (bronzen) reliëf mist elke charme die de huid kan uitstralen. Het beeld is dan ook niet echt vanuit een stevige innerlijke structuur geconcipieerd, maar sluit eerder aan bij de aandacht van deVlaamse primitieven voorde huid. Tastend, voelend naar de weke plekken en de vele wonden waar niets over blijft van een gezond, laat staan blozend oppervlak. Zo staan die Christusbeelden in verschillende tradities. Eris dat van de beeldhouwer uit de 15de eeuw in Brioude, naast de uitdagende Christusfiguren van bijvoorbeeld Rops en Ensor(die men als een streekgenoot van Roulland kan beschouwen) en de angstige visie op het menselijke bestaan, die zich vooral tijdens de Koude Oorlog in West-Europa verspreidde.

Onrust en wanhoop

De monumentale reeks Christusbeelden is niet alleen een hoogtepunt in het oeuvre van Roulland, maar ook in de beeldhouwkunst van de late twintigste eeuw. Hij is niet de enige geweest die de aftakeling en de onmacht van de mens illustreerde. Tijdgenoten ais de Franse beeldhouwster Germaine Richier (1904-1959) en Roël d'Haese deden dat en vandaag de dag zelfs Panamarenko, wiens vliegers door een hogere macht aan de grond worden gehouden. Door niet de mens, maar de goddelijke mens ais onderwerp te nemen, zonder enige satirische bijbedoeling, bekleedt Roulland echtereen aparte plaats.

Hij toont ook belangstelling voor het leven van de kerk. Zo kon hij standbeelden maken van twee buitengewone figuren in de Franse kerk: kardinaal Liénart en pastoor Lemire.

In 1984 krijgt hij de opdracht van de stad Rijsel een beeld te maken van kardinaal Achille Liénart (1884-1973). Deze prins van de kerk stond bekend ais de "rode bisschop", maar ook ais vriend van Pétain tijdens de Tweede Wereldoorlog. Hij was o.a. enorm populair omdat hij soms stakingen ondersteunde "ais een werk van barmhartigheid". Zijn consequent antimarxisme bracht hem na de bevrijding in l944 in conflict met generaal De Gaulle. Roulland maakte een vrij gelijkend portret van Liénart, wat de gelaatstrekken betreft, maar uit expressie spreekt onrust en wanhoop. Dat veroorzaakte heel wat polemiek. Maar voor academische officiële portretten hoeft men uiteraard niet bij Roulland te zijn. Dan is er nog het portret van pastoor Jules Auguste Lemire (1853 1928). Deze boerenzoon uit Vieux-Berquin was een zeergoede leerling en werd uitgekozen om verder te studeren en priester te worden. Hij wordt dan leraar Latijn en Grieks aan het college te Hazebroek, waar hij een biografie schrijft van de Engelse kardinaal Manning, die hem een zekere bekendheid geeft. Dan besluit hij in de politiek te gaan. Hij wordt volksvertegenwoordiger en later burgemeester van Hazebroek. De kerkelijke overheid verbiedt hem het priesterambt uit te oefenen. Deze Noord-Franse "priester Daens" slaagt erin in het Franse parlement een aantal sociale wetten te laten goedkeuren. Het is duidelijk waar de belangstelling van de kunstenaar naar uitgaat.

De grimlach en glimlach liggen niet ver uit elkaar in zijn werk. in zijn tekeningen en pastels (er zijn niet veel schilderijen) komen andere motieven aan bod, precies en vrij geschetst, die niet die drukkende ideologische lading hebben, en soms zeilfs wat humor bevatten. Roulland is een kunstenaar die dieper is gegaan dan het modieuze begrip van "concept", dat een twintigtal jaren in de mode is geweest. Hij vormt ais het ware een brug tussen de angst tijdens de Koude Oorlog en het hedendaagse besef dat er vele grenzen zijn aan het gevoel van vrijheid. Hij hanteert een eigen bronstechniek, die op een onmiddellijke manier de spontane expressiviteit van klei, gips of was weergeeft. Hij is figuratief gebleven en tegenwoordig is dat geen beletsel meer, eerder een aanbeveling om zijn werk bete te leren kennen.

Joost de Geest  

   
       
       
       
       
       
       
       
 

     
 

 

 

 

 

 

     
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
       
   

©